De leerlingen kunnen met enkele voorbeelden aantonen dat energie nodig is voor het functioneren van levende en niet-levende systemen en kunnen daarvan de energiebronnen benoemen.

De leerlingen kunnen van courante materialen uit hun omgeving enkele eigenschappen aantonen;

De leerlingen kunnen illustreren dat de mens de aanwezigheid van organismen beïnvloedt;

De leerlingen kunnen in een beperkte verzameling van organismen en gangbare materialen gelijkenissen en verschillen ontdekken en op basis van minstens één criterium een eigen ordening aanbrengen en verantwoorden;